Hemelvaartverschenenen in de schoolkrant Pasen 1999Voorpublicatie uit het boek "Van Herfst Tot Zomer", dat in 1999 bij uitgeverij Christofoor zal verschijnen. auteur: Fred Tak |
Met Hemelvaart herdenken we dat Christus, veertig dagen na zijn opstanding uit het graf, van de aarde opsteeg richting de hemel. De apostelen zagen hoe een wolk hem opnam en hem aan hun ogen onttrok. Sindsdien heet het dat Christus vanuit "wolkenhoogten" met ons is "tot aan de voleinding der wereld". Opmerkelijk is dit. Christus is niet tot in de hemel gegaan, niet tot naar zijn oorsprong, maar in de ruimte tussen hemel en aarde blijven verkeren: op wolkenhoogten. Bij Johannes de Doper vinden we iets soortgelijks. Toen deze Jezus in de Jordaan doopte zag hij "de hemelen scheuren". Een tussenruimte werd gevormd, van waaruit een lichtende duif naar beneden daalde. Wat moeten we ons daarbij voorstellen, bij wolkenhoogten en tussenruimte? Wolken ontstaan, zoals bekend, in een samenspel tussen zon en aarde. Zonnewarmte doet (zee)water tot wolken verdampen. Hieruit valt op den duur regen, sneeuw of hagel naar beneden. Vervolgens vloeit het water dat op vasteland is gevallen door rivieren weer terug de zeeën in. Deze kringloop van zon inwerkend op zeewater, wolken, regenwater boven vasteland, rivieren die het terug laten vloeien, zou je het levende organisme van de aarde kunnen noemen. Zonder deze kringloop zou leven op aarde niet mogelijk zijn. Waar alleen zon de aarde beschijnt, verschroeit het leven. Waar de zon nooit schijnt, kan niets groeien. Om de aarde vruchtbaar te laten zijn, zijn wolken onmisbaar: ze vormen het noodzake-lijke intermediair tussen zon en aarde, of breder gezien, tussen hemel en aarde. Dit intermediair vormt een ruimte op zichzelf, een tussenruimte, voorwaarde voor het bestaan van al het leven op aarde. Zo bezien begint het al een beetje te dagen waarom Christus daar zijn zetel genomen heeft, en aldus deel uitmaakt van dit levende aarde-organisme. Laten we nu eens bij onszelf kijken, in onze binnenwereld. Daar kunnen we ook een hemelse en een aardse kant ervaren. Met de hemelse kant hebben we geen moeite, maar het aardse ten volle te erkennen in onszelf valt in de praktijk niet mee. We kijken liever de andere kant op, weg van onze schaduw, richting de zon. Om diep in onszelf af te dalen is moed nodig. Want leuk is het daar niet. Iedereen spreekt schande van oorlogsmisdaden, toenemende criminaliteit etc., maar in feite zijn wij zelf tot minstens even gruwelijke dingen in staat. In ieder van ons schuilt de dief en de moordenaar. Dit ten diepste in te zien vraagt het uiterste van ons. We zijn gewend alleen onze goede eigenschappen te zien. Daaraan ontlenen we ons zelfbewustzijn. Wanneer ons dit echter lukt, dit erkennen van het duivelse in onszelf, en wij accepteren het als een deel van ons wezen, dan zijn we bezig tussenruimte te creëren. Die tussenruimte is onze innerlijke verbinding tussen het aardse en het hemelse. Het is een gebied op zichzelf, waarin het wezenlijke zich openbaart. Dit uit zich in een eerste mildheid, jegens onszelf, jegens anderen. Vanuit die mildheid oordelen we niet zo snel meer over anderen, want we weten hoe we zelf zijn. Oscar Wilde heeft eens gezegd: een zondaar en een heilige zijn dezelfde mensen; alleen heeft de heilige een verleden achter zich en de zondaar een toekomst voor zich. Met andere woorden we kunnen als mens slechts tot het hemelse komen door eerst in de hel af te dalen. Zoals Christus op Paaszaterdag eerst de hellevaart ging, vervolgens uit den doden opstond, en daarna pas ten hemelvaart voer. Die weg hebben wij allen te gaan, of we dat nu willen of niet. In verkleinde vorm ervaren we zoiets ook bij ziekte of lijden. Wanneer we hersteld zijn of ons gelouterd voelen, ervaren we onszelf vaak lichter en beter dan ervoor. Alsof iets binnenin ons, een ziektekiem (een stukje duisternis), zich heeft vrijgemaakt en is losgekomen. Voorwaarde is overgave aan de ziekte, aan het lijden. Ofwel, erkenning en acceptatie van de (kleine) hel in onszelf. Met die veroverde mildheid in onszelf zullen we een ander nu anders tegemoet treden. We scheppen als het ware ruimte tussen ons en de ander. Deze ruimte verbindt bij beiden de aardse kant met het hemelse, tegelijk. Dat is uniek, omdat hierdoor een soort van resonantie ontstaat. Een gebaar, een blik van verstandhouding, een woord of een zin, krijgt een extra lading nu. Er gebeurt iets in ons, in de ander, iets dat ons treft en dat we als wezenlijk beleven. Er licht iets op, in beiden, een herkenning, een mild geluk. We voelen ons opgetild en ervaren een intens begrip voor de ander, voor wat hij aan mogelijkheden in zich draagt. Die ontstane ruimte kun je zien als een vrij gebied tussen mij en de ander. Zeg maar een uitwisselingsgebied. Deze zorgt nu voor het wezenlijke in de ontmoeting, en niet zozeer mijn eigen ik of dat van de ander. Daar, in die tussenruimte vindt de levende en vruchtbare ontmoeting plaats. Wat deze tussenruimte kenmerkt is aandacht en vrijheid. Eerbied, zullen sommigen zeg-gen. Aandacht voor de ander, met tegelijkertijd een terugtreden van onszelf. De ander wordt volledig in zijn waarde gelaten. Zodat deze in vrijheid op ons terug kan reageren. Als aan deze voor-waarden is voldaan, merk je hoe onverwachts een vonk kan overslaan, hoe licht en ruim alles wordt, op het zorgeloze af. Alles kan, alles is mogelijk, voor een moment. Er worden geen claims gelegd, geen verwachtingen gedacht of uitgesproken. Elk oordeel of vooroordeel ontbreekt. De inzichten stromen binnen. Hier gebeurt het, zo voelen we, hier ontstaat pas echte interesse voor de ander, voor onszelf, voor al wat leeft en wil groeien. Christus: "Waar twee of meer mensen in mijn naam tezamen zijn, daar ben ik in hun midden". Die tussenruimte, dat vruchtbare, levende gebied van zorg, acceptatie en vrijheid, die verbindt mensen, die verbindt onszelf met al onze wezensdelen. Christus in mij, noemt de apostel Paulus dit. Laten we even teruggaan naar hemelvaart. Deze vindt plaats veertig dagen na Pasen, carnaval veertig dagen ervoor. Hemelvaart is zodoende de spiegeling van carnaval om het paasfeest heen. Bij carnaval werden we ons bewust dat onze aardse persoonlijkheid slechts een masker is dat het hemelse (het geestelijke) omsluiert. Met Pasen gingen we door de dood van dit masker heen en ontwaakten we tot het nieuwe geestelijke leven. Met hemelvaart nemen we al het (donkere) aardse volbewust mee op naar omhoog, naar het licht. De duisternis wordt daar omgewerkt. Niet door het af te stoten, maar door het te erkennen, door het lief te hebben. Zoals Christus de mensheid liefhad door vrijwillig door de duisternis van de dood heen te gaan, en ons daarmee de weg bood het contact met de hemel te herstellen. Dit licht, dat duisternis in zich opneemt, is liefde. Dat zal onze hemelvaart zijn, onze eigen gang naar "wolkenhoogten" door onze aardse persoonlijkheid heen tot en in die liefde te komen. |
terug naar de index |